Edgar Dikan, ondervoorzitter van de Broederschap en Eenheid in de Politiek (BEP), uitte tijdens de registratie van politieke organisaties zijn bezorgdheid over de gebrekkige informatievoorziening over de wijzigingen in de Kiesregeling. Volgens Dikan is tijdens de huis-aan-huiscampagne van de BEP duidelijk geworden dat veel mensen, vooral in het binnenland, onvoldoende geïnformeerd zijn over hoe ze moeten stemmen.
Hij pleitte ervoor dat de regering meer moet investeren in het verstrekken van informatie, met name in verschillende talen, zodat iedereen goed voorbereid is op de komende verkiezingen. Dikan merkte verder op dat het onderwijs in het binnenland onvoldoende is aangepakt, wat deels te wijten zou zijn aan interne ruzies binnen de coalitie, waardoor besloten werd een onderminister aan te stellen.
Hij stelde dat er een weloverwogen plan nodig is om het onderwijs in het binnenland te verbeteren en dat dit niet alleen de verantwoordelijkheid is van het ministerie van Onderwijs, maar van alle relevante ministeries samen. Dikan heeft zijn hulp aangeboden om bij deze uitdagingen te helpen en benadrukte dat het voor hem niet belangrijk is om op de voorgrond te treden, maar om daadwerkelijk bij te dragen aan het welzijn van het land en het volk.
De BEP-ondervoorzitter juichte elke vorm van verlichting toe, zoals het voorzien van elektriciteit in dorpen, maar waarschuwde dat de regering momenteel populistisch bezig is door stroom te leveren zonder een degelijk plan. Hij wees erop dat sommige dorpen meer dan zes dagen zonder stroom zaten omdat de regering geen brandstof kon leveren. Dit werd bevestigd door vicepresident Ronnie Brunswijk, die aangaf dat de brandstoflevering was stopgezet door minister Stanley Raghoebarsing van Financiën en Planning.
De BEP-ondervoorzitter ging verder in op de Anticorruptiewet, waarin hij stelde dat deze wet wellicht niet nodig zou zijn als functionarissen gewoon hun vermogen zouden moeten aangeven. Volgens Dikan heeft de BEP altijd eerlijkheid en daadkracht getoond en is het belangrijk dat politieke partijen zich richten op het belang van het land en de samenleving in plaats van op persoonlijk gewin.