Suriname moet op geen later tijdstip dan ultimo 1975 onafhankelijk worden. Dat was de deadline die de toenmalige premier, Henck Arron, in februari 1974 in de regeringsverklaring wereldkundig maakte. Suriname moest hoe dan ook los van het moederland. Het was toen immers de periode van de dekolonisatie. Het hebben van ‘kolonies’ was niet meer hip. Hoewel PNR-leider Eddy Bruma in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw een duidelijke voorkeur gaf aan het verbreken van de banden met Nederland, het liefst moest Suriname op 1 juli 1963 onafhankelijk worden bij 100 jaar afschaffing slavernij, was het echter premier Jules Sedney die in 1969 de eerste stappen zette richting de onafhankelijkheid van het rijksdeel Suriname. De regering-Sedney stelde voor de instelling van een Koninkrijkscommissie om de onafhankelijkheid van Suriname voor te bereiden. Deze Koninkrijkscommissie werd op 5 januari 1972 ingesteld.
En in Nederland besliste het partijcongres van de Partij van de Arbeid (PvdA), dat Suriname vóór 1976 onafhankelijk moest zijn. Na de Nederlandse parlementsverkiezingen van 1972 kwam de PvdA in de regering en bleef vasthouden aan het standpunt van onafhankelijkheid voor Suriname. Het PvdA-standpunt werd opgenomen in het regeerakkoord Keerpunt 72. Inmiddels nam in Suriname, na het overlijden van Jopie Pengel, Arron het voorzitterschap van de Nationale Partij Suriname (NPS) over. De NPS nam ook een duidelijker standpunt in inzake de realisatie van de soevereiniteitsoverdracht. Suriname zou niet bedelen om in het Koninkrijk der Nederlanden te mogen blijven. Nederland had zich op het standpunt gesteld dat Suriname eruit moest en jaren na Surinames onafhankelijkheid moesten de eilanden van de Nederlandse Antillen eruit.
Vanaf 1974 werd alles in snel tempo gebracht. De voorbereidingen voor de soevereiniteitsoverdracht vingen aan ondanks zwaar protest vanuit de toenmalige oppositie. Maar de Nederlandse premier Joop den Uyl en Arron waren vastbesloten. De motor achter de soevereiniteitsoverdracht was de Partij Nationalistische Republiek (PNR) van Bruma die in 1973 was toegetreden tot de regering-Arron. Het was voor het eerst dat de PNR regeringsverantwoordelijkheid kreeg en zag daarmee de kans van haar leven om de onafhankelijkheid te realiseren.
En zo geschiedde het dat Suriname, na vele spanningen in het land en vooral in de oppositie, op 25 november 1975 uit het koninkrijk stapte en een zelfstandige republiek werd met in plaats van een koningin als staatshoofd, een president. Als we kijken naar hoe andere landen onafhankelijk zijn geworden, dan kan gerust worden gesteld dat Suriname gezegend is voor wat betreft de manier van soevereiniteitsoverdracht. Er is geen oorlog gevoerd, er zijn geen doden gevallen, er waren wel enkele branden van overheidsgebouwen en een totale braindrain van het volk. De helft van de bevolking zag het niet meer zitten in Suriname en zocht haar heil in het voormalige moederland. Dit was het gevolg van de spanningen en de onzekerheden die er waren rond de onafhankelijkheid. De oppositie boezemde angst in bij het volk en door de vastberadenheid van de regering-Arron om de onafhankelijkheid ultimo 1975 te realiseren, riep dit bij velen onzekerheid op over de toekomst. Toen er een paar weken vóór 25 november 1975 een verzoening tussen Arron en oppositieleider Jagernath Lachmon kwam, waren tienduizenden landgenoten het land al ontvlucht.
Na de onderhandelingen werd bij verdrag overeengekomen dat Nederland voor 3,5 miljard Nederlandse gulden aan ontwikkelingshulp zou geven aan Suriname. Heel veel geld, maar geld dat uiteindelijk niet het gewenste effect heeft gehad om duurzame ontwikkeling in het land te brengen en Suriname naar een hoger niveau te tillen. Het was een gouden kans voor een gouden toekomst. Arron, in 1995 inmiddels oud-premier en oud-vicepresident, zei in de Nederlandse documentaire ‘De verwelkte ruiker’ dat de fout voor een falen van het brengen van duurzame ontwikkeling na notabene een fors bedrag aan geld, bij onszelf gezocht moest worden en dat men zeker niet de vinger naar het voormalige moederland moest wijzen.
We konden als land anno 2019 veel verder zijn. De militaire staatsgreep in 1980 heeft voor nog meer stagnatie gezorgd in onze ontwikkeling. Suriname kon vandaag met al haar rijkdommen een grootmacht zijn in de Caricom. Ook in Zuid-Amerika zouden we als land toonaangevend kunnen zijn, ondanks onze kleine bevolking. Maar helaas zijn verkeerd beleid, een gebrek aan visie, slecht financieel beleid en het ontbreken van een lange termijnplanning funest geweest voor de ontwikkeling van onze republiek. Maar ondanks dit is het toch zeer de moeite waard om trots te zijn op onze verworven onafhankelijkheid. Arron wordt ook wel de vader van de onafhankelijkheid genoemd, die de tijdsgeest mee had toen hij de onafhankelijkheid van zijn land opeiste. En de Nederlandse PvdA wilde maar al te graag hieraan meewerken omdat dit paste in haar dekolonisatiebeleid, dat in die tijd de norm was voor landen met ‘kolonies’.
Suriname is ondanks zijn problemen en zijn moeilijk verleden een land dat trots kan staan in de rij der onafhankelijke naties in de wereld. Maar we moeten ervoor waken dat wij het voormalige moederland niet verruilen voor een andere kolonisator. Dat kan het geval zijn als wij als land financieel te afhankelijk worden van buitenlandse mogendheden. Dit is zeker ook een uitdaging voor ons land. Suriname moet nu eindelijk eens een lange termijnvisie ontwikkelen, die breed gedragen wordt door de politiek. Hiervoor zullen alle vereende krachten samen moeten komen en in het belang van de natie een nationale lange termijnplanning moeten ontwikkelen. Na 44 jaar Srefidensi is het nu de hoogste tijd hiervoor.