De aankondiging dat Suriname op geen later tijdstip dan ultimo 1975 onafhankelijk moest worden, kwam voor de oppositionele partijen in de toenmalige Staten van Suriname, als donderslag bij heldere hemel. De onafhankelijkheid van Suriname was immers geen issue geweest tijdens de verkiezingscampagnes van 1973.
Nadat Suriname in 1954 door de inwerkingtreding van het Statuut autonomie verkreeg van Nederland, was daarmee voor een groot deel van de bevolking het einddoel bereikt. Dat was echter niet voldoende voor een kleinere groep nationalisten en pas afgestudeerde Surinamers die geen genoegen namen met het Statuut waarin volgens hun slechts in een beperkte mate van autonomie werd voorzien. Nationalisten als Eddy Bruma wilden onmiddellijke en volledige soevereiniteit. Via culturele en politieke organisaties trachtten deze nationalisten het einddoel ‘volledige soevereiniteit’, te bewerkstelligen.
De eerste stappen op weg naar de onafhankelijkheid van Suriname werden in 1969 gezet door premier Jules Sedney. De sociale onlusten van 1969 op Curaçao waarbij Nederlandse mariniers ingevolge het Statuut ingrepen, riepen verontwaardigde reacties op bij de Nederlandse bevolking en politiek Den Haag. Ook was het de tijdsgeest van dekolonisatie waarin vele landen in Afrika, maar ook in het Caribisch gebied onafhankelijk werden. Kortom: het was het moment voor Suriname om dezelfde stap te zetten.
Keerpunt 72
De regering van premier Sedney stelde voor om in een Koninkrijkscommissie, waarin de drie delen van het Koninkrijk zouden deelnemen, de onafhankelijkheid van Suriname op ordelijke en gestructureerde wijze voor te bereiden. De Koninkrijkscommissie werd op 5 januari 1972 ingesteld.
In de Nederlandse parlementsverkiezingen van 1972 had de Partij van de Arbeid (PvdA) op haar partijcongres beslist (Keerpunt 72), dat Suriname nog vóór 1976 onafhankelijk moest zijn. Dit was voor de Surinaamse regering een duidelijk signaal dat Nederland Suriname uit het Koninkrijk wilde hebben. Het standpunt van de regering was toen dat Suriname niet zou bedelen om in het Koninkrijk te mogen blijven als Nederland zelf al stelde dat Suriname eruit moest.
De regering van premier Henck Arron, die op 24 december 1973 aantrad, werd gevormd door de Nationale Partij Kombinatie (NPK) en bestond uit de NPS, PNR, PSV en de KTPI. De PNR was groot voorstander van de onafhankelijkheid en legde zware druk op Arron om deze te realiseren binnen de regeertermijn. Na de aankondiging van premier Arron dat Suriname voor eind 1975 onafhankelijk moest worden, brak een periode van politieke spanningen aan.
Trots ging Suriname de onderhandelingen in. Maar in Suriname zelf was er strijd tegen het onafhankelijkheidsstreven, waar de toenmalige oppositie onder leiding van de VHP leiding aangaf. De ontwikkelingen namen een andere wending toen de regering Arron haar meerderheid in de Staten van Suriname verloor. Medio 1975 verlieten de NPS-statenleden Albertine Liesdek-Clarke, Paul Salam Somohardjo en Charles Lee Kong Fong de coalitie en vormden een driemansfractie. Hiermee kon de regering Arron nog slechts op 19 van de 39 zetels rekenen. Lee Kong Fong dook zelfs onder na intimidatie door partijgenoten. Hierdoor ontstond een patstelling in de Staten. De verhouding in de Staten was 19 tegen 19. Er konden geen besluiten meer worden genomen. Ondanks deze nieuwe ontwikkeling was de regering vastberaden om het proces dat naar de onafhankelijkheid moest leiden, voort te zetten. Arron werd hierin gesteund door de Nederlandse regering. Protest van de oppositie, zelfs tot in Den Haag, bracht geen verandering in de houding van Nederland.
Gefrustreerd keerde de oppositie terug naar Suriname, allerminst met de gedachte haar strijd te staken. De spanningen namen alsmaar toe. Door de vele brandstichtingen en het vertrek van vele duizenden landgenoten, nam de onzekerheid alleen maar toe. Maar er was geen weg terug: de Nederlandse regering had al aangekondigd dat Suriname zelfstandig moest worden, Curaçao moest in 1980 volgen.
Verzoening
Door de onrust in het land en de mislukte moordaanslag op premier Arron, besloot het VHP-statenlid George Hindori de regering Arron in het parlement aan een meerderheid te helpen om daarmee een mogelijke burgeroorlog en erger te voorkomen.
Hindori ging langs bij premier Arron en informeerde hem van zijn voornemen om voor de onafhankelijkheid te stemmen. Terwijl Arron de actie van Hindori als nobel beschouwde, werd hij door zijn eigen partij, de VHP, als verrader aangemerkt. Hindori werd gezien als de ‘kroonprins’ van de VHP die de leiding van partijvoorzitter Jagernath Lachmon zou overnemen. Voor Lachmon was de soloactie van Hindori een regelrechte ramp. Maar uiteindelijk zag ook Lachmon in dat blijven strijden tegen de onafhankelijkheid, die op 25 november 1975 zou worden gerealiseerd, geen zin meer had. De oppositie staakte haar protest en werkte uiteindelijk mee aan de goedkeuring van de grondwet van 1975. Een verzoening tussen Arron en Lachmon, de welbekende brasa, moest de eensgezindheid tussen de leiders van toen benadrukken.
Maar een verzoening tussen de VHP en Hindori zou nooit komen. Voor de VHP was Hindori een verrader van de hoogste orde. Iemand die nooit meer in de VHP mocht komen. Hindori stierf in 1986 als politieke eenling. Door de VHP werd Hindori gedegradeerd van nationale held tot politieke paria.
Postuum
Sonny Hira van de VHP schreef in een opiniestuk “De rehabilitatie van een heroïsche Surinamer”, ter gelegenheid van de viering van 38 jaar onafhankelijkheid, dat het VHP-bestuur onder leiding van Chan Santokhi de historische daad van George Hindori postuum moet onderscheiden. “Meer nog, hem wederom in de partij te doen registreren en in de galerij der ereleden zijn verdiende plaats te geven. Rehabilitatie van George Hindori is in elk opzicht toe te juichen en in nationaal-historisch perspectief zeer wel gerechtvaardigd”, aldus Hira.
Het is aan te bevelen dat de regering van Suriname George Hindori die nationale waardering geeft die hij verdient door hem postuum te onderscheiden. George Hindori zou een nationale waardering moeten krijgen als held van de onafhankelijkheid.