Met veel interesse volg ik de berichtgeving over de maandelijkse studietoelage van SRD 800 voor schoolgaande jongeren vanaf 18 jaar. De voorwaarden tot nu toe zijn: de persoon moet tussen de 18 en 30 jaar oud zijn en ingeschreven staan bij een erkende publieke onderwijsinstelling.
Deze voorziening is bedoeld voor studerende jongeren, maar zal vanaf 1 mei uitsluitend gelden als toelage voor studerende volwassenen, aangezien 18-jarigen volgens het nieuwe Burgerlijk Wetboek dan als meerderjarig worden beschouwd. Ik ken studenten die aan de gestelde voorwaarden voldoen. Ik ben blij voor hen en complimenteer de overheid met dit besluit, dat deze jongeren op positieve wijze stimuleert.
En de andere jongeren dan?
Tegelijkertijd gaan mijn gedachten uit naar de vele andere jongeren in Suriname van 18 tot 30 jaar die niet meer schoolgaand zijn, en daardoor geen studietoelage of enige andere vorm van uitkering zullen ontvangen. Het uitgangspunt van de overheid lijkt te zijn: wie studeert, ontvangt ondersteuning; wie dat niet (meer) doet, komt alleen in aanmerking voor een uitkering als hij of zij vanaf 1 mei 2025 een beperking heeft, zelfstandig woont én tot een zwak huishouden behoort. Voorafgaand aan dit besluit is geen overleg gevoerd met jongeren over de toekenning of criteria van deze toelage. Dat is op zijn minst opmerkelijk.
Wie vallen buiten de boot?
Door deze regeling worden de volgende jongeren uitgesloten:
1. Jongeren van 18-30 jaar die gestopt zijn met school omdat zij zich willen richten op sport, theater, kunst of muziek om daar later hun brood mee te verdienen;
2. Jongeren van 18-30 jaar die niet aan een onderwijsinstelling willen of kunnen studeren, maar wél gemotiveerd zijn om in de praktijk een vak te leren;
3. Jongeren die wonen in gebieden waar de toegang tot onderwijs voor 18-plussers beperkt is;
4. Werkloze jongeren van 18-30 jaar die door overmacht (zoals financiële of sociale omstandigheden) de school hebben moeten verlaten.
Opvallend is dat behoeftigheid geen criterium is voor studerende jongeren om de toelage te ontvangen. Deze voorwaarde zou dus ook niet als uitsluitingsgrond moeten gelden voor jongeren die niet naar school gaan.
‘Dropped out’ of ‘kicked out’?
Ik gebruik bewust niet het begrip ‘school drop-out’ of ‘schoolverlater’. In de praktijk blijkt namelijk vaak dat jongeren niet bewust stoppen met school, maar eerder uit het schoolsysteem worden gedrukt. De term ‘drop-out’ suggereert een persoonlijke keuze, maar in werkelijkheid worden jongeren vaak door omstandigheden gedwongen om hun studie te staken.
Stel dat ouders een drieling van 18 jaar hebben:
1. De eerste zoon zit op de havo en is ingeschreven.
2. De tweede zoon doet aan zelfstudie en bereidt zich voor op staatsexamens.
3. De derde zoon leert beeldhouwen van een buurman.
Alle drie zijn actief bezig met leren, maar alleen de eerste zoon komt in aanmerking voor de toelage. Dit illustreert op pijnlijke wijze de ongelijkheid en uitsluiting die in de huidige regeling besloten ligt.
Buitenschools leren verdient erkenning
De groep niet-schoolgaande jongeren heeft doorgaans niet zelf gekozen voor de omstandigheden waarin zij zich bevinden, maar wordt desalniettemin uitgesloten van ondersteuning. In Suriname geldt volgens artikel 20 van de Lager Onderwijswet (1960) een leerplicht en geen schoolplicht voor kinderen van 7 tot 12 jaar (in de praktijk van 4 tot 16 jaar). Deze benadering zou moeten worden doorgetrokken naar jongeren van 18 tot 30 jaar: het gaat om leren, niet enkel om schoolbezoek.
Waar kunnen jongeren die wél leren, maar niet via het formele onderwijssysteem, zich registreren om erkend te worden als lerende? Buitenschools leren – zoals schilderen, tuinieren, muziek maken of vakmanschap – vindt vaak buiten onderwijsinstellingen plaats, maar is niet minder waardevol. Sterker nog: het draagt bij aan kansengelijkheid en persoonlijke ontwikkeling.
Toch ontbreekt het momenteel aan beleid, toelages of stimulansen voor deze jongeren. Is er een visie van de overheid om deze groep in kaart te brengen en structureel te ondersteunen?
Buiten beeld, maar niet buiten de samenleving
Het bereiken van deze jongeren is niet eenvoudig, omdat ze vaak buiten het zicht van instanties blijven. Maar dat maakt ondersteuning niet minder noodzakelijk. NGO’s en ook overheidsdiensten zoals districtscommissariaten of sociale werkers kunnen een rol spelen bij de identificatie, registratie en begeleiding van jongeren die zich bezighouden met buitenschools leren of werkloos zijn.
Pleidooi voor een inclusieve toelage
Ik pleit daarom voor een algemene toelage voor alle jongeren van 18 tot 30 jaar, ongeacht hun onderwijsstatus. Deze uitkering zou alleen niet toegekend moeten worden als:
1. De jongere zelfstandig voldoende inkomsten uit arbeid genereert;
2. De jongere vrijwillig afstand doet van de toelage omdat hij of zij voldoende financiële steun ontvangt uit andere bronnen. Op grond van artikel 8 van onze Grondwet is de overheid verplicht om een niet-discriminerend beleid te voeren. Door alleen studerende jongeren via onderwijsinstellingen te ondersteunen, wordt een grote groep uitgesloten en ongelijk behandeld.
Een toelage van SRD 800 voor jongeren die ingeschreven zijn bij een onderwijsinstelling is een goede stap. Maar deze zou hand in hand moeten gaan met een passende regeling voor buitenschools lerenden en werkloze jongeren. Zo creëren we een sociaal rechtvaardig beleid voor álle jongeren.
Gelijke behandeling = waardige behandeling
Alle jongeren verdienen het om met respect en waardigheid behandeld te worden. Discriminatie – in welke vorm dan ook – is in strijd met de Grondwet, mensenrechtenverdragen en de waarden van een moderne, inclusieve samenleving.
De overheid wordt dan ook aangespoord om deze vorm van uitsluiting te herzien. Aangezien het hier een pilotproject betreft, is er nog ruimte voor aanpassing. Ik hoop dat de overheid spoedig overgaat tot een grondige evaluatie van de regeling.
Een toelage van SRD 800 voor alle jongeren van 18 tot 30 jaar – schoolgaand, buitenschools lerend of (tijdelijk) niet-lerend – is redelijk, in lijn met het gelijkheidsbeginsel en in het belang van de doelgroep én de samenleving als geheel.
Sharon Geerlings-Headley
Hoofddocent Personen- en Familierecht, Burgerlijk Procesrecht, Beslag- en Executierecht en Jeugdrecht
Faculteit der Juridische Wetenschappen
Anton de Kom Universiteit van Suriname