Ik pak de draad weer op met betrekking tot het requisitoir van het Openbaar Ministerie (OM) inzake de 8-decembermoorden.
In deel 1 heb ik aangetoond dat het OM grote fouten maakt die in een rechtsstaat niet zouden mogen plaatsvinden. Het OM legt de Amnestiewet naast zich neer en respecteert daarmee de scheiding der machten niet.
In deel 2 heb ik uitgelegd hoe het OM aantoonbaar een onbetrouwbare getuigenis als die van Derby opvoert als betrouwbaar.
In dit deel zal ik ingaan op de manier waarop het OM het vraagstuk van het motief behandelt. Iedere rechtszaak die moorden behandelt, zal zich moeten buigen over het vraagstuk van het motief. Deze rechtszaak is geen gewone rechtszaak, omdat de moorden geen gewone moorden zijn, maar politieke moorden. Het OM kan dat onderscheid niet maken en behandelt politieke moorden als gewone moorden, omdat het begrip “politiek geweld” niet in de Surinaamse rechtspraak is opgenomen.
Maar zelfs als je de decembermoorden behandelt als gewone moorden, dan nog zou je je moeten buigen over het motief van de moorden. Waarom? Omdat het motief bepaalt of er sprake is van een strafbaar feit. Als een politieagent iemand neerschiet die op het punt staat om hem of haar neer te schieten, dan is het motief van de agent bepalend in de vraag of er een strafbaar feit is gepleegd. Als er sprake is van noodweer of zelfverdediging, dan is er geen strafbaar feit gepleegd en gaat de agent vrijuit.
De kwestie van het motief is dus cruciaal bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een strafbaar feit.
Wie schetst mijn verbazing dat bij het doorlezen van het requisitoir van het OM de kwestie van het motief volstrekt afwezig is. Er is geen enkele beoordeling van de bewijzen dat er sprake zou zijn geweest van een tegencoup. Zelfs als die beoordeling negatief zou uitvallen voor de verdachte (er was geen tegencoup), dan nog hoort het OM die beoordeling te geven. Die beoordeling ontbreekt ten enenmale. Sterker nog, iedere indicatie in die richting wordt zonder meer van de tafel geveegd.
Het OM schetst een volstrekt éénzijdig beeld van de jaren tachtig zoals dat in de propaganda van de 8-decembergroep en Nederland veelvuldig voorkomt. Zo schrijft het: “In de jaren tachtig was er na de machtsovername geen sprake van een rechtsstaat. De Grondwet was immers buiten werking gesteld. De militaire machthebbers hadden het voor het zeggen…. Van scheiding der machten was er nauwelijks sprake.”
Dat is maar één kant van het verhaal. Het ligt complexer. Kort na de coup is er een burgerregering onder leiding van Chin A Sen samengesteld. Er zijn meerdere pogingen tot een coup geweest, waarvan de Rambocus-coup de meest opmerkelijke was, omdat die bijna geslaagd was. Rambocus is één van de slachtoffers van de 8-decembermoorden. In de strijd om de macht was Derby één van de mensen die op enig moment de zijde van Bouterse koos tegen een mogelijke buitenlandse invasie. Derby was één van de gearresteerden van 8 december. Kortom, het schetsen van een éénzijdig beeld gebaseerd op politieke propaganda toont de partijdigheid van het OM, dat onpartijdig behoort te zijn.
Het OM schrijft dat de rechtszaak uniek is, onder meer, omdat “bij het plegen van de levensberovingen van de slachtoffers in deze zaak een veelheid van strafbare feiten zijn gepleegd, in een kennelijke poging de gepleegde misdrijven te rechtvaardigen of te doen geloven, dat er een machtsgreep plaatsvond.”
Het OM schrijft over de groep van zestien, hun eenheid en hun besluitvorming: “Reeds bij het bestaan van een vermoeden tot omverwerping van het toenmalige regiem, [het OM] laat in het midden of dit vermoeden op redelijke grond was gestoeld, konden de leden van deze groep niets anders doen dan elkaar opzoeken, samen bundelen en het zich tegen dit beweerde gevaar, beschermen.”
Met deze formuleringen geeft het OM aan dat het niet gelooft dat er sprake was van een tegencoup. Maar dat geloof moet toch onderbouwd worden? In het dossier van het OM zijn er immers getuigenverklaringen die ingaan op het verhaal van de tegencoup. Het dossier bevat de tekst van een verhoor van een voormalige lijfwacht van Horb, Rudi Johan Chotkhan. Hij woont in Nederland en is in 2002 in Amsterdam verhoord in het kader van een rechtshulpverdrag tussen Nederland en Suriname. Tijdens dat verhoor verklaarde hij: “Er was een complot in samenwerking met de CIA. Horb en ik en Chin A Sen zijn in verband daarmee eens naar Amerika geweest. Dit was al voor de decembermoorden. Hardjoprajitno zat ook in het complot. Mijn baas, Horb en diens baas Bouterse hadden al voor de decembermoorden onenigheid. Horb vertelde mij dat. Hij nam mij altijd in vertrouwen. Ik was zijn lijfwacht. Ik had de leiding over een groep lijfwachten… Het complot zou eruit bestaan dat de CIA zou komen bij de Raleighvallen. Dan zou het gebeuren. Horb heeft me dat verteld. Wij hadden er regelmatig besprekingen over bij de Raleighvallen. Ik weet niet waarover de onenigheid tussen Horb en Bouterse ging.”
Dit staat in het dossier van het OM. Het gaat over het motief voor de decembermoorden. Zou niet in iedere rechtszaak een vereiste moeten zijn dat het OM het motief bespreekt? Ja, maar niet in deze zaak, omdat dit geen gewone rechtszaak is, maar een politieke rechtszaak.
Ik heb in mijn boek over de getuigenis bewijsmateriaal bij elkaar gebracht over de tegencoups rond 8 december. Zo haal ik een citaat aan van Roy Adema in een documentaire die Yvette Forster en ik in 2003 hebben gemaakt over Fred Derby. Daarin vertelt Adema over een ontmoeting met Roy Horb kort na de decembermoorden (begin 1983). Daarin geeft Horb toe dat hij een eigen lijst had van mensen die hij zou vermoorden als zijn CIA-coup zou zijn geslaagd. De lijst bevatte 40 namen.
In hetzelfde interview vertelt Adema over een medewerker van de Amerikaanse ambassade in Paramaribo, Richard La Roche, die Derby probeerde over te halen om mee te doen met de acties van Daal in oktober 1982 tegen de regering. Derby had vanuit nationalistische overwegingen een bandopname van het gesprek gemaakt. Daarin vraagt La Roche expliciet aan Derby om mee te werken aan de val van de regering. Hij vraagt: “Are you committed, the showdown will soon begin.” Derby antwoordde dat hij niet in een leeg zwembad zou springen. Het bandje heeft hij overhandigd aan Harvey Naarendorp, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, die de Amerikaanse ambassadeur met het bandje confronteerde. Op grond hiervan zijn Richard la Roche en een andere medewerker, Edward Donavan, het land uitgewezen.
Dit zijn maar enkele van de bewijzen die ik verzameld heb. Mijn boek is begin 2017 uitgekomen. Het requisitoir van het OM is getekend op 28 juni 2017. Waarom zijn die bewijzen niet gebruikt en aan een nadere beoordeling onderworpen? Dat zou iedere objectieve aanklager toch doen? Maar het OM onder leiding van procureur-generaal Roy Bajdjnath Panday is verre van objectief. Het misbruikt de rechterlijke macht voor een politieke agenda. Daarom treedt het OM elementaire beginselen bij een strafproces met voeten en zwijgt het over het motief. Het bewijst opnieuw dat het 8-decemberproces een politiek proces is.
Sandew Hira